Selectieve aandacht: waar gaat onze aandacht heen

Aandacht is een interessant onderzoeksgebied binnen de psychologie. Iedereen maakt wel eens mee dat er vlak bij iets gebeurt terwijl we dat niet opmerken. Onze aandacht wordt dan volledig door iets anders in beslag genomen. We kunnen nu eenmaal niet aan alle prikkels om ons heen aandacht geven. Deze selectieve aandacht is nuttig omdat het voorkomt dat we te veel prikkels tegelijk moeten verwerken. Het zorgt er echter ook voor dat we dingen missen of te snel conclusies trekken.

Hoe werkt selectieve aandacht

We worden de hele dag omringd door prikkels. Als we onderweg zijn, moeten we op het verkeer letten. Ondertussen klinken op de radio allerlei boodschappen die om het hardst om onze aandacht schreeuwen. En dat alles gebeurt terwijl in ons hoofd de gebeurtenissen van de afgelopen werkdag nog rondspoken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat onze hersenen de meeste van deze boodschappen onderdrukken. We zijn ons slechts bewust van één van de vele prikkels.

Selectieve aandacht helpt om snel relevante informatie te vinden. Als je bijvoorbeeld een rood voorwerp zoekt tussen twintig groene, dan zorgt de selectieve aandacht dat je alleen op de kleur hoeft te letten. Moet je bijvoorbeeld een rood vierkant voorwerp vinden tussen groene ronde en rode ronde voorwerpen, dan kost dit al meer moeite omdat je nu naar twee kenmerken moet kijken. Over de vraag hoe de hersenen zorgen dat maar één stimulus ons bewustzijn bereikt, bestaan verschillende theorieën.

Filtertheorie

Volgens de filtertheorie van Donald Broadbent vindt er filtering plaats tussen de gewaarwording en de bewuste waarneming. Een klein deel van de stimuli die we gewaarworden, bereikt dus maar het kortetermijngeheugen. Volgens Broadbent kon dit zelfs maar één stimulus tegelijk zijn. Alle stimuli die niet snel genoeg het werkgeheugen weten te bereiken, gaan verloren volgens deze theorie. Hiervan zouden we ons dus niets moeten kunnen herinneren. Omdat volgens deze theorie de filtering al vroeg in het proces van het waarnemen plaatsvindt, heet dit een theorie met vroege selectie.

Late selectie

De theorie van Broadbent verklaart wel hoe we onze aandacht op één ding tegelijk richten, maar niet hoe het kan dat we ondertussen toch onbewust dingen opvangen. Als je in gesprek bent met iemand en verderop noemt iemand je naam, trekt dat soms je aandacht daar naartoe. Volgens Broadbent komt dit doordat we van tijd tot tijd onze aandacht ergens anders op richten, om te zien wat zich daar afspeelt. Als op zo’n moment verderop iemand je naam noemt, dan hoor je hem ondanks dat je in gesprek bent.

De theorie met late selectie is een andere verklaring voor het verschijnsel dat je dingen opvangt waar je je aandacht niet bewust op had gericht. Volgens deze theorie vindt de filtering niet plaats bij de gewaarwording maar pas later. We nemen dus meer waar dan waar we ons bewust van zijn. Volgens deze theorie is het makkelijker te verklaren dat je soms dingen opvangt waar je je aandacht niet op had gericht.

De attenuatietheorie

Het Engelse ‘to attenuate’ betekent ‘verzwakken’. Volgens de attenuatietheorie van Treisman worden prikkels niet weggefilterd op het niveau van de gewaarwording, maar worden ze slechts verzwakt. Op dit moment is dit de theorie die als het meest waarschijnlijk wordt gezien. Doordat alle signalen de hersenen bereiken, kunnen ze je aandacht naar zich toe trekken. Sommige signalen, zoals je naam of geluiden die gevaar aanduiden, worden minder verzwakt en zul je daardoor volgens deze theorie eerder horen.

Uit deze theorie volgt ook dat er een bepaalde hoeveelheid aandacht beschikbaar is en als die in gebruik is, kan er niets meer bij. Als je dus met een taak bezig bent die veel aandacht vraagt, blijft er minder over voor andere dingen. Je zult minder snel afgeleid worden als je erg geconcentreerd bent.

Vragen over selectieve aandacht

Hoe richten we onze aandacht

Onderzoekers zijn met elkaar in discussie over een aantal punten op het gebied van selectieve aandacht. Ze richten zich daarbij voornamelijk op de visuele aandacht. Een discussiepunt is de vraag hoe we de aandacht precies richten. Een mogelijkheid is dat we de aandacht richten op één punt binnen het gezichtsveld. Willen we ergens anders aandacht aan besteden, dan verplaatsen we de focus.

Een andere mogelijkheid is dat het punt waar we de aandacht op richten, de meeste aandacht krijgt. Het gebied eromheen wordt minder bewust waargenomen. Hoe sterker we ons concentreren op een specifieke prikkel, hoe minder ruimte er overblijft voor het waarnemen van stimuli eromheen. Onderzoekers lijken overeenstemming bereikt te hebben over de oplossing dat beide mogelijkheden gelden. De aandacht is gefocust op een specifiek punt, dat we kunnen verplaatsen, maar ook daaromheen wordt nog iets waargenomen. Hoeveel dat is, verschilt per persoon en hangt af van de mate van concentratie.

Wie controleert onze aandacht

Een tweede vraag is wie of wat ervoor zorgt dat we onze aandacht ergens op richten. De ene mogelijkheid is dat de hersenen dat zelf doen, dit wordt endogene controle genoemd. Als je ergens naar kijkt en je verplaatst je aandacht zonder je ogen te bewegen, dan is dit endogene controle. Als echter je aandacht getrokken wordt door bijvoorbeeld een vlieg die je vanuit je ooghoek langs ziet vliegen, dan is dat exogene controle. De verplaatsing van de aandacht komt niet uit jezelf maar wordt veroorzaakt door iets in de omgeving.

Onderzoek van Theeuwes heeft uitgewezen dat exogene stimuli voorrang krijgen op endogene stimuli: prikkels van buiten eisen de aandacht voor zich op. Theeuwes liet proefpersonen naar een punt kijken waar zeven cirkels en een ruit omheen stonden. In elk van de cirkels en in de ruit stond een horizontaal of een verticaal streepje. De proefpersonen moesten aangeven of de streep in de ruit horizontaal of verticaal was.

Het bleek dat de proefpersonen meer tijd nodig hadden als één van de cirkels een afwijkende kleur had. Deze exogene prikkel leidde de aandacht even af. Later onderzoek van onder andere Pashler heeft echter aangetoond dat dit alleen onder bepaalde omstandigheden geldt. Als het afwijkende kenmerk eigenschappen heeft die het gezochte kenmerk ook heeft, trekt deze de aandacht.

Is de aandacht gericht op een plaats of op een voorwerp

Als de aandacht gericht is op een plaats, dan zou het niet moeilijk moeten zijn de aandacht naar een willekeurige andere plaats te sturen. Het blijkt echter dat het moeilijker is de aandacht te richten op de ruimte tussen twee voorwerpen dan op de voorwerpen zelf.

Egly heeft een onderzoek gedaan waarbij proefpersonen eerst hun aandacht op ofwel de bovenkant ofwel de onderkant van een voorwerp moesten richten. Er stonden twee van deze voorwerpen, rechthoeken, naast elkaar. Vervolgens lichtte van één van de rechthoeken de boven- of de onderkant op. De proefpersonen moesten dan zo snel mogelijk op een knop drukken. Het bleek dat de proefpersonen het snelst waren als het deel van de rechthoek oplichtte waar ze hun aandacht al op hadden gericht. Als de andere helft van diezelfde rechthoek oplichtte, waren ze iets langzamer. Het langzaamst waren ze als een deel van de andere rechthoek oplichtte.

Dit toont aan dat de aandacht zowel op de plaats als op het voorwerp gericht is: als de stimulus verschijnt op zowel de plaats als het voorwerp waar de aandacht al op gericht is, is de proefpersoon het snelst met het indrukken van de knop. Komt de stimulus op een andere plaats op hetzelfde voorwerp, dan is hij iets trager. Komt de stimulus op een andere plaats en een ander voorwerp, dan reageert hij het traagst.

Inhibitie

Bij de verwerking van signalen die geen aandacht krijgen, speelt inhibitie een rol. Er wordt onderscheid gemaakt naar twee vormen: priming en terugkeerinhibitie. Van positieve priming is sprake als een stimulus volgt op een stimulus die iets met de andere stimulus te maken heeft. We zijn dan als het ware voorbereid op de prikkel. Dit kan echter ook ervoor zorgen dat we een zin in ons hoofd te snel afmaken waardoor we iets anders lezen dan er staat. Bij negatieve priming gebeurt precies het tegenovergestelde: een eerdere stimulus zorgt dat we een volgende stimulus minder snel opmerken. De volgende vormen van priming worden onderscheiden:

  • Context priming: de context waarin een prikkel voorkomt, zorgt dat we een bepaalde volgende prikkel verwachten. Na het horen van een aantal positieve woorden zal het volgende woord ook als positief beschouwd worden, terwijl datzelfde woord negatief opgevat wordt als het volgt op een aantal negatieve woorden.
  • Perceptuele priming: hierbij is de vorm van de priming van belang, bijvoorbeeld een overeenkomende kleur of vorm van een object.
  • Conceptuele priming: hierbij treedt priming op doordat objecten bij elkaar horen. Een vork en een mes maken bijvoorbeeld allebei onderdeel uit van het bestek.
  • Semantische priming: deze vorm van priming treedt op bij op elkaar gelijkende voorwerpen of dieren zoals een muis en een rat.
  • Associatieve priming: dit treedt op bij voorwerpen of dieren die met elkaar geassocieerd worden. Ze hoeven echter niet op elkaar te lijken. Een voorbeeld hiervan is kat en hond of water en vuur.

Van terugkeerinhibitie is sprake als een stimulus verschijnt op een plaats waar even daarvoor ook een stimulus verscheen, bijvoorbeeld in het geval van in willekeurige volgorde oplichtende lampjes. Het duurt dan langer voordat deze stimulus opgemerkt wordt. We verwachten niet dat er een prikkel komt op een plaats waar er net één geweest is. Deze vorm van inhibitie voorkomt dat de aandacht steeds weer terug getrokken wordt naar de meest opvallende stimulus.


Alle artikelen in deze categorie:


Bronnen:
Brysbaert, M. (2006) Psychologie, Gent: Academia Press
https://www.simplypsychology.org/attention-models.html
http://blog.investonline.nl/salience-en-priming-in-online-marketing/