Van gewaarwording tot waarneming

Waarneming moet niet verward worden met gewaarwording. Waar het bij gewaarwording gaat om het ervaren van een prikkel, gaat het bij waarnemen om het interpreteren van die ervaringen. Iets gewaarworden gebeurt door de zintuigen, die hun informatie naar de hersenen sturen. De hersenen maken vervolgens van de gewaarwording een waarneming. Soms nemen we iets anders waar dan er daadwerkelijk is. Dan is er sprake van een visuele illusie.

Het omzetten van een gewaarwording in een waarneming door de hersenen

Voordat een gewaarwording een waarneming wordt, moeten eerst de hersenen aan het werk. De informatie die in de hersenen aankomt, is namelijk niet volledig. De ogen hebben bijvoorbeeld een blinde vlek, die geen beeld opvangt. Verder knipperen we regelmatig met de ogen, waardoor er even geen signaal binnenkomt. Ook is het beeld slechts in het centrum van het netvlies scherp. De hersenen corrigeren al deze ontbrekende informatie en maken er een beeld van dat scherp is en niet onderbroken wordt door geknipper.

De hersenen zetten verder de tweedimensionale beelden die onze ogen zien, om in een driedimensionaal beeld. Ook vullen ze ontbrekende informatie aan. Daardoor gaan we niet denken dat een boom die gedeeltelijk achter een huis verborgen is, enkel bestaat uit een kruin die in de lucht zweeft, terwijl we eerder nog de stam zagen toen we aan de andere kant van het huis stonden.

Perceptuele constantie: veranderende prikkels

Het beeld dat op je netvlies valt, verandert voortdurend. Iemand loopt bij je vandaan, het wordt donkerder of een voorwerp draait zodat een ander deel in zicht komt. Ondanks deze wijzigingen in het beeld, blijf je hetzelfde waarnemen. De persoon die wegloopt, blijft dezelfde persoon. Het beeld dat op je netvlies valt, lijkt een kleinere persoon voor te stellen. Toch weet je dat het dezelfde persoon is en dat hij nog steeds even groot is, maar dan verder weg. Dit heet perceptuele constantie. De gewaarwording wijzigt maar de waarneming blijft gelijk.

Proximale stimulus

Een proximale stimulus is hetgeen de zintuigen activeert. Voor de ogen gaat het bijvoorbeeld om de lichtgolven die het netvlies bereiken. Voor de oren zijn het geluidsgolven en voor de neus de geurstoffen die de receptoren in de neus activeren. Proximale stimuli zijn dus prikkels die voor gewaarwordingen zorgen.

Distale stimulus

Een distale stimulus is een voorwerp dat de proximale stimulus produceert. Dat kan een televisie zijn, maar ook een persoon. Het gaat erom dat het voorwerp (of de persoon) de fysische energie produceert die de zintuigen opvangen.

Als je langs een weg staat en er rijdt een auto voorbij, dan is de auto de distale stimulus. Het licht dat de auto reflecteert en de geluidsgolven die hij produceert, zijn proximale stimuli. Ondanks dat de auto anders op je netvlies terecht komt als hij van de ene kant naar de andere is gereden, zie je de auto nog als hetzelfde voorwerp. De proximale stimulus verandert, de distale niet. Dit laat zien dat voor de waarneming de distale stimulus belangrijker is dan de proximale.

Interpretatie

De hersenen zetten de proximale stimulus om in een distale stimulus. Hierbij gebruiken ze aannames over hoe de wereld in elkaar zit. Op basis van een combinatie van deze aannames en de proximale stimulus bepalen de hersenen de meest waarschijnlijke distale stimulus. Dat het de meest waarschijnlijke distale stimulus wordt genoemd, wil zeggen dat niet altijd de juiste waarneming hoeft te ontstaan. Als de aannames niet kloppen met de werkelijkheid, kan een visuele illusie ontstaan.

Visuele illusies

raster van Hermann gewaarwording tot waarneming
Het raster van Hermann

Een visuele illusie ontstaat als we iets anders waarnemen dan er daadwerkelijk is. Een voorbeeld hiervan zie je als een cirkel aan de ene kant donker gekleurd is en de kleur naar de andere kant toe steeds lichter is. De aanname dat de meeste voorwerpen niet plat zijn, zorgt ervoor dat de kleurverandering gezien wordt als schaduw in een hol of bol voorwerp.

Een ander voorbeeld is het zogenaamde raster van Hermann. Dit raster bestaat uit een donkere achtergrond doorsneden door witte horizontale en verticale lijnen. Als je naar het geheel kijkt, zie je grijze vlekjes op de snijpunten van de witte lijnen. Kijk je echter van dichterbij naar één specifiek kruispunt, dan is het grijze vlekje weg.

Laterale inhibitie

De visuele illusie die het raster van Hermann oproept, wordt veroorzaakt door laterale inhibitie. Dit is het verschijnsel dat als een stimulus een cel hevig prikkelt, de omringende cellen minder sterk zullen reageren. De hersenen interpreteren dat als een minder sterke stimulus.

Het doel van de laterale inhibitie is om scherper te zien. Als je bijvoorbeeld naar een zwarte tekst op een witte achtergrond kijkt, werkt dit goed. De cellen die reageren op de witte pagina, zorgen ervoor dat de cellen ernaast, die de zwarte letters zien, minder sterk reageren. Daardoor lijken de letters donkerder en door dit grotere contrast worden de letters duidelijker zichtbaar.

Deze nuttige eigenschap kan onder bepaalde omstandigheden zorgen voor de visuele illusie van het raster van Hermann. Omdat de witte kruisingen omgeven worden door relatief veel wit, reageren de cellen in de ogen er minder heftig op en zullen ze als donkerder gezien worden.


Alle artikelen in deze categorie:


Bron:
Brysbaert, M. (2006) Psychologie, Gent: Academia Press